DE VERLICHTING -
EEUW VAN DE REDE
DE VERLICHTING: ALGEMENE INLEIDING EN OVERZICHT
Begeleid zelfstandig onderzoek
De VERLICHTING -
DE EEUW VAN DE REDE
Alle informatie hieronder is aansluitend bij de korte cursustekst 'De Verlichting - de eeuw van de rede'.
​
De filmpjes, het fotomateriaal en de tekst geven extra uitleg om zo makkelijker te verduidelijk waar de 'Verlichting' voor staat en wat de ideeën zijn van de grote denkers uit die tijd.
DE VERLICHTING-
EEN FILOSOFISCHE STROMINg
De verlichting als stroming wordt gezien als een van de pijlers onder de westerse beschaving en zette grote wijzigingen in gang in het denken over religie, filosofie, kunst, wetenschap en politiek. De Verlichting gaf aanleiding tot modernisering van de samenleving door middel van individualisering, emancipatie, feminisme, secularisering en globalisering. Het gelijkheidsbeginsel, de mensenrechten en de burgerrechten vinden er hun wortels, net zoals het 'vrijdenken', het klassiek liberalisme, het socialisme, het anarchisme.
​
De Verlichting kent een kritische en een constructieve zijde. De kritische of radicale verlichters nemen het (geïnstitutionaliseerde) geloof en onredelijkheid op de korrel. Zij komen op voor een scheiding tussen kerk en staat gebaseerd op rechtvaardigheid en democratie. De constructieve of gematigde verlichters zoeken manieren om kennis (wetenschap) en religie met elkaar te verbinden.
Tijdens de Verlichting hadden geleerden en amateurs grote belangstelling voor de natuur. Het ging hen om het ontdekken van de wetmatigheden. Niet alle 17e- en 18e-eeuwers beschouwden het tijdperk waarin zij leefden als verlicht, een periode waarin men het duistere verleden achter zich had gelaten. Het was eerder een tijd van redelijkheid dan van rede; meer een houding, een doel of een streven dan een filosofisch stelsel. [De ideeën van de verlichting werden heel vaak verspreid via: academies en genootschappen, Franse salons, koffiehuizen en kranten en tijdschriften.
RENE DESCARTES
Descartes’ rationalistische filosofie werd beïnvloed door grootheden als Copernicus en Galileo Galilei, en op zijn beurt zou Descartes de groten na hem inspireren, onder wie Isaac Newton.
De kern van Descartes filosofie is te vinden in zijn hoofdwerk Meditationes de prima philosophia. Descartes uitgangspunt was dat echte, ware kennis niet voortkomt uit zintuiglijke waarneming, die de mens kan bedriegen – hiermee wees hij het empirisme af -, maar alleen uit de ratio, het menselijke verstand. Het enige dat we als mensen zeker weten is: ‘Cogito, ergo sum’ – Ik denk, dus ik besta.
​
Descartes was verder aanhanger van het deïsme, net zoals denkers als Voltaire en Benjamin Franklin. Deïsten zien God als horlogemaker: God heeft transcendentaal de natuurwet in werking gezet en bemoeit zich daarna niet meer met de aarde.
​
Net als de filosoof Francis Bacon beschouwde Descartes wetenschappelijke ontwikkeling als de weg om de mens ‘tot meester en bezitter van de wereld’ te maken. Descartes hing het vooruitgangsgeloof aan. En als hoofdregel van de moraal die uit zijn filosofie voortvloeide, beschouwde Descartes herhaaldelijke meditatie die de mens moest leren om het verlangen te beperken tot dat wat in de menselijke macht ligt. Alleen dan is geluk te bereiken.
De kern van Kants filosofie vormt het volledig afscheid nemen van religie in de filosofie. Zelf formuleerde de Verlichtingsfilosoof het als volgt:
“Verlichting is de bevrijding van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft.”
Als motto gebruikte Kant sapere aude: durf te denken. Tegelijk wees hij in zijn denksysteem op de grenzen van het verstand. In het eerste deel van zijn Kritieken, Kritik der reinen Vernunft, stelde Kant de wetten van het denken op. Volgens hem had de metafysica een slechte naam gekregen door de impasse tussen het rationalisme – zoals gepropageerd door filosofen als René Descartes, Gottfried von Leibniz en Spinoza – en het empirisme van denkers als David Hume, John Locke, Voltaire en Jean-Jacques Rousseau. De rationalisten namen hun vertrekpunt in het intellect, de rede (waarbij wetmatigheden de basis van het kennen vormen), terwijl de empiristen uitgingen van de ervaring als kennisbron. Daarbij beschouwt het empirisme, waarbij de mens gezien wordt als een tabula rasa, een onbeschreven blad dat beschreven wordt door de wereld van ervaring.
​
Kant voegde rationalisme en empirisme samen: verstandelijke kennis stemde volgens hem overeen met de werkelijkheid, maar dat kwam omdat het menselijk verstand die werkelijkheid structureerde. Tijd en ruimte vormen geen absoluutheden in de wereld, maar ‘aanschouwingsvormen’ van het menselijke brein. Ditzelfde gold ook voor oorzaak en gevolg.
​
Een kernbegrip bij Kant vormde de zogenoemde ‘copernicaanse revolutie‘ of ‘copernicaanse wending’. Net zoals de zon niet om de aarde draait, zo weerspiegelt de menselijke geest niet de wereld zoals deze werkelijk is maar alleen zoals de wereld zich aan de mens voordoet.
​
In het deel Kritiek van de praktische rede wees Kant op het fenomeen ‘vrijheid’ als kernbegrip van zijn filosofie. Vrijheid was in Kants ogen: autonomie, of letterlijk: zelf-wetgeving. De mens handelt in Kants ogen moreel als hij handelt overeenkomstig de morele wet die hij in zichzelf draagt. Deze morele wet noemde hij de ‘categorische imperatief': iets is pas goed als het voor iedereen en overal goed is. De morele autonomie kwam bij Kant vóór alles. Uiteindelijk was ook het kennen ondergeschikt aan die universele morele wet.
IMMANUEL
KANT
JOHN
LOCKE
De filosoof John Locke is vooral bekend geworden vanwege diens notie van de menselijke geest als tabula rasa, ofwel ‘onbeschreven blad’. Hiermee bestreed hij de theorie van rationalisten alsof de mens ter wereld kwam met ‘aangeboren ideeën’. Locke stelde dat menselijke ideeën het resultaat zijn van een hele serie ervaringen en indrukken. En deze komen via zintuiglijke waarneming tot de mens.
Op basis van dezelfde filosofische redenering – dat er geen aangeboren rechten bestonden – wees John Locke het absolutisme radicaal af. Er bestond volgens hem namelijk niet zoiets als een Droit devin, ofwel een goddelijk recht om te regeren. Een koning of keizer had slechts één hoofdtaak en dat was niet de alleenheerschappij, maar het beschermen van de rechten van burgers op leven, gezondheid, vrijheid en bezit. Om deze reden wordt Lockes filosofie ook wel beschouwd als een belangrijk ingrediënt van de beweging die leidde tot de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring in 1776.
​
Samen met John Stuart Mill was John Locke een van de grondleggers van het liberalisme. Als ‘vader van het liberalisme’ vond Locke dat de staatsmacht beperkt moest blijven en de vrijheid van het individu juist vergroot.
CHARLES DE
MONTESQIEU
In 1748 publiceert Montesquieu een nieuwe werk: l’Esprit des Lois (Over de geest van de wetten). In dit boek, dat door de Fransman aanvankelijk opnieuw anoniem wordt uitgebracht, worden de politieke en sociale leefvormen van verschillende volken door de eeuwen heen in kaart gebracht. Het boek, dat vaak als zijn hoofdwerk wordt beschouwd, onderscheidt drie regeringsvormen: De republiek (een samensmelting van de democratie en de aristocratie), de monarchie en het despotisme (het systeem waarbij één persoon of een kleine groep mensen de absolute macht heeft). In het boek introduceert de Franse geleerde ook voor het eerst de Driemachtenleer die later bekend wordt als de Trias Politica.
​
De Trias Politica wil zeggen dat er drie machten zijn die gescheiden moeten worden:
-
De wetgevende macht
-
De uitvoerende macht
-
De rechtsprekende macht
Volgens Montesquieu moeten deze drie verschillende machten elkaar controleren en mag de macht dus niet meer bij een kleine selecte groep van adelijken en geestelijken alleen liggen. Ook moeten de machten gezamenlijk voorkomen dat een van de machten de bovenhand krijgt. In zijn ogen zijn bijvoorbeeld de dertien Parlementen van Frankrijk een goed middel om koninklijk despotisme tegen te gaan.
​
Veel grondwetten zoals die van de Verenigde Staten (1789) en van Frankrijk (1791) zijn gebaseerd op dit principe.
JEAN JACQUES ROUSSEAU
In 1762 publiceerde Jean-Jacques Rousseau zijn twee meest invloedrijke werken, namelijk Du contrat social(Over het sociaal contract, of: Over het maatschappelijk verdrag) en Émile, ou De l’éducation (Émile, of Over de opvoeding). Postuum, in 1781, verscheen nog een ander invloedrijk boek, de autobiografie Confessions (Bekentenissen).
Met het boek Du contrat social bracht Rousseau een alternatieve visie op de politiek naar voren. Landen moesten bestuurd worden door de algemene wil van het volk, dat een ‘sociaal contract’ (maatschappelijk verdrag) aanging met de bestuurder. Iedere burger heeft gelijke rechten, maar wel moet het door de maatschappij aangewakkerde eigenbelang opgeheven worden in een algemene wil. Tegenover de individualistische staatsopvattingen van filosofen als Thomas Hobbes (1588-1679) en John Locke (1632-1704), bepleitte Rousseau dus het collectieve karakter van de staat. Rousseau beschouwde de gemeenschap als het eindpunt van de democratie, niet het individu. Tijdens de Franse Revolutie werd hij om deze reden een idool van de Franse natie.
​
Terwijl Rousseaus boeken Frankrijk veroverden, moest hij in juli 1762 zelf het land ontvluchten. Een Frans rechtscollege in Parijs veroordeelde hem namelijk voor de publicatie van Émile en Du contract social. Zijn boeken gingen in vlammen op tijdens publiekelijke verbrandingen op de trappen van het hooggerechtshof. Overhaast vertrok Jean-Jacques Rousseau in een open rijtuig naar Zwitserland. Daar vestigde hij zich in de plaats Yverdon, vanwaar hij kort erop verder trok naar Môtiers in het Pruisische vorstendom Neuchâtel.
​